Met een ruim vol katoen, pinda’s en rijst vervolgden we onze weg vanuit Madagaskar. De reis van de haven van Toliara tot aan de haven van Terneuzen verliep rustig. Echter was het wel opmerkelijk dat sinds we langs Namibië vaarden we bijna constant wind in de zeilen hadden. We passeerde andere schepen die soms bijna stil leken te liggen in verhouding met ons aantal knopen. Het gros van de bemanning was door het dolle heen omdat we nu dagen voorlagen op schema. Uiteindelijk arriveerden we 3 weken eerder dan verwacht, dit ten goede van onze handelspositie. Ook de vrouwen waren aangenaam verrast door de vroege terugkomst van hun mannen. Drie dagen gingen razendsnel voorbij en net toen ik tevreden mijn laatste inspectie ronde liep door het schip kwam ik het weer tegen. In een hoek van mijn kajuit stond een roestig blik. Ik was vergeten dat het er stond. De rode verf was bijna geheel vergaan en de eens zo mooie prent op de deksel zat onder een dikke laag vuil. De deksel sloot niet meer goed en was dichtgebonden met een lap stof. Ik begon me vaag weer te herinneren dat we het opgepikt hadden tijdens een korte stop bij Kaap de Goede Hoop. Een aantal mannen kwam aanvaren in een sloep en had ons in de herberg bijna gedwongen dat we het blik mee zouden nemen naar Nederland. We kregen aardappels met reuzel en bier van ze. Bijgelovige rare snuiters waren het, duidelijk zeelui die al te lang van huis waren.
Ik bukte en pakte het blik van de grond, sneed de lap stof door die te smerig was om beet te pakken en keek enigszins verbaast naar de inhoud van het blik. In het blik lagen een aantal verfomfaaide brieven voorzien van adres en met 6-stuiver stempels van de VOC. Ze leken ouder dan ze waren want aan de inkt kon je zien dat ze recentelijk waren geadresseerd. Meteen schoten er van allerlei vragen bij me te binnen. Hoe kwamen deze mannen aan de stempels? Ze moesten haast wel gestolen zijn, want anders konden ze deze brieven toch via de normale route meegeven? En waarom was het papier zo oud en beschadigd? Ik besloot er maar niet teveel over na te denken omdat de brieven nu toch Nederland al hadden bereikt. Ook nam ik het plan op de brieven niet bij de postmeester af te geven. Misschien leverde dat verwarring op en daarnaast waren het enkel adressen in de buurt van de Noordstraat, waar ik woon, dus leek het mij net zo gemakkelijk ze zelf rond te brengen.
In de opvolgende dagen heb ik geprobeerd de brieven bij de adressen af te geven. De eerste brief was voor ene Jan Adriaen Kekkert, een koopman, wonend op de Korte Kerkstraat. Helaas was deze persoon al jaren geleden overleden, vertelde de nieuwe bewoner van het huis. Ook de brief voor Hermanid van den Bogaert, een smid, wonend op de Smidstraat kon ik om deze reden niet afgeven. Op de Zandstraat hadden ze nog nooit gehoord van C. van Overbeeke en op de Molenwerf was Jan Pietersz Legal niet bekend. De één na laatste brief had wel resultaat. S. Barends Spin stond op de gevel van een abattoir op de Markt. De eigenaar van het pand schok enorm toen hij de brief zag maar nam hem daarna netjes bedankend in ontvangst. De laatste brief lag nu bij mij op tafel. C. van der Decken luidde het opschrift. Het adres was het mijne. Ik kende geen van der Decken maar maakte nieuwsgierig de brief open. Waarschijnlijk was deze brief eerder eens in het water gevallen. De inkt was teveel uitgelopen om de brief te kunnen lezen. Enigszins teleurgesteld stopte ik hem weer in het roestige blik en gaf het blik een plekje in de kelder.
Een aantal dagen later wilde ik wat bier uit de kelder pakken en zag toen plots een gedaante staan in een zwart uniform met witte franjes en met lang krullend donker haar. Hij had de brief in zijn handen en schreeuwde; ‘Lieve Catherina, kom met me mee. Vergeet wat er op 1ste paasdag is gebeurt. Verruil het land voor de zee, want ik kom niet meer terug. Ik, ik zal varen, al is het tot in de eeuwigheid.’ Alsof ik de duivel op mijn hielen had ben ik mijn huis uitgevlucht. De eerste aan wie ik dacht was de slager die als enige ook een brief had. Ik rende naar het marktplein en kon nog net zijn paard en wagen inhalen. Ik verzocht hem te stoppen en ik klom bij hem op de bok, waarna hij meteen verder reed. ‘Ik verwachtte u al,’ zei de man, ‘u heeft zeker één van die brieven opengemaakt?’ Ik knikte. ‘Had u niet moeten doen’. Tot aan de rand van de stad bleven we zwijgen. Uiteindelijk vervolgde de man; ‘Toen u met die brief aan kwam zetten heb ik mijn spullen gelijk gepakt. Ik wist dat die brief een keer zou komen. Weet u, mijn opa was kok op een schip. Hij is uit varen gegaan met van der Decken, nota bene op 1ste paasdag. Sommige mensen zeggen dat hij over boord geslagen is en verdronken omdat van der Decken doorvaarde in een helse storm. Anderen beweren dat ze hem laatst nog gezien hebben in Kaap de Goede Hoop. Dat hij samen met een aantal andere leden van de bemanning met een sloep aanmeerde met een blik met brieven onder z’n arm. Ze zouden die naar huis willen sturen en het schijnt dat de duivel in ruil voor die gunst een schip van wind heeft voorzien. Ik geloofde er niets van, mijn opa Corneel zou nu ruim honderd jaar zijn en ik denk niet dat hij nog leeft. Tot u met die brief kwam, gericht aan mijn oma die nu al jaren dood is. Het leek mij beter snel te vertrekken en het binnenland op te zoeken voor het geval dat het, door sommige mensen geziene, spookschip van van der Decken werkelijk zou aanmeren in onze haven.’ Met open mond luisterde ik naar de man. Op eens viel het op zijn plaats, wij hadden die mannen hun brieven meegenomen én zoveel geluk gehad onderweg met de wind. Mijn hart sloeg een tik over terwijl ik mijn uiterste best deed niet van de bok te vallen vanwege de hobbelige weg. We reden tot diep in de nacht steeds verder van Terneuzen af. De kalmte van het binnenland deed ons beide goed en uiteindelijk hebben we overnacht in een herberg in Aalst. De geest van van der Decken heb ik niet meer gezien, ook zijn spookschip de Vliegende Hollander niet. Maar voor alle zekerheid kom ik niet meer in Terneuzen waar het, zo beweerd men, nog steeds spookt in de Noordstraat.
© Dader.
Met moordzucht in de aderen verliet ik het veilige Outland op zoek naar nieuw bloed. Soms was ik wel moe door al het reizen maar ik moest zien te ‘levelen’. Als ik genoeg vijanden versloeg vergat ik mijn moeheid even en voelde ik herboren kracht opborrelen. Nog even rondkijken en… Ik hakte in op het paard van een mens dat voorbij reed. Niet de meest makkelijke keus maar wel een gezworen vijand. Ik bleef met mijn bijl zwaaien totdat het paard dood neer viel. De ruiter probeerde te vluchten en rende strompelend weg. Ach, laat maar zitten, dacht ik, ik haal hem wel in als ik snel een wolf vind. Ik keek de weide rond en mijn oog viel op een raptor met daarop de mooiste trol die ik ooit gezien had. Even vergat ik de ruiter en staarde naar haar en haar raptor. Hoe zij sierlijk op de dinosaurus zat en hoe krachtig ze haar speer vasthield gaf me kippenvel. Terwijl ik observeerde zag ik haar afstappen en een kleine hut binnen lopen van een wapenhandelaar. Ik ging ook richting de hut en kreeg al snel net als de trol de uitnodiging om me aan te sluiten bij de Anti-Human Alliance (A.H.A.). Nu konden we samen die rot mensen te lijf. We spraken elkaar steeds vaker en aten af en toe wat zelfgevangen vis bij mijn favoriete plekje langs de rivier in Orgrimmar, waar zij vertelde over haar geboorteplaats Strangletorn Vale en hoe blij ze was dat de ork’s Kalimdor wilden delen met de trollen. Ik vergat telkens van alles als ik bij haar was. Behalve hoe mooi ze was. We waren een perfect team. Vochten zij aan zij en genoten van elkaars aandacht. Tot op een dag dat ik haar niet meer kon vinden. Welke queeste ik ook met de A.H.A. aanging, ze was spoorloos.
Tot opeens de deurbel rinkelde. Thunder Axe stond voor de deur en toen deed Machinosta gewoon als Jeroen de deur open. Hoe leuk was dit? ‘Thunder Axe, ben jij het echt?’ stamelde Jeroen, ‘wauw!’
‘Nee WoW, maar zeg maar Sandra hoor.’
Hoe vaker Jeroen afsprak met Sandra hoe meer ik heimwee begon te krijgen, ook al was Azeroth nog zo’n fijne plek. Alleen alleen ‘grinden’ kon ik niet. Steeds vaker hing ik rond bij de rivier en ving vis met mijn blote handen, bakte het op een vuurtje en staarde in het water. Wat was het saai zonder Jeroen. Ik verloor mijn bloeddorstigheid en mijn vrienden. Eenzaam en bijna schoon sleet ik dagen om van hot naar her te reizen maar niemand had zin om nog met deze ork te spelen. Uiteindelijk ben ik maar gaan slapen.?
Toen ik weer wakker werd leek het wel of er een jaar verstreken was. Plots hoorde ik een bekende stem alleen iets lager dan normaal. Het was Jeroen! Hij was me dus niet vergeten! We zouden samen weer op pad gaan. Hoopvol gingen we elke provincie van Kalimdor door op zoek naar die ene trol waar ik zo fijn mee had gevochten, gegeten en gepraat. Jeroen koppelde me uiteindelijk aan een anti- trollen beweging en ik werd bevriend met een andere ork. Maar toch zal ik nooit vergeten hoe mooi lang en slank ze was en hoe ze tegenstanders in hun gezicht beet. Ik blijf haar missen. Mijn lieve trol, Thunder Axe. Jouw, Sandra.
© Dader.
“She takes my money, when I'm in need.” Thuis heb ik een muurvullend cd-rek. De keuze om of een nieuwe cd te kopen of warm eten heb ik vaak besloten met een bezoek aan de platenzaak. Soms heb je voedsel nodig voor je ziel. Meer nog dan eten voor je maag. “I will never go hungry, go hungry again,” Courtney Love zingt het me toe door de boxen. Eigenlijk is het geen cd-rek maar een fotoalbum. Familieleden die ik oproep als ik ze nodig heb. Levende herinneringen. Voedsel voor de ziel. Ella zingt het me: “It's wonderful to look into your eyes and realize you care just a little bit. It's wonderful to know that you love me.” Dank je mam, ik hou ook van jou. En papa, ik heb je raad nodig man. “What does the poor versus rich really mean? Psychologically it means you got to pick your team,”aldus KRS-ONE, Knowledge Reigns Supreme Over Nearly Everyone. Vader of broer, profeet of homeboy. Zo zie je dat mijn fotoalbum leeft. Ook met dronken thuiskomen werkt het. “They try to make me go to rehab, but I said no, no, no.” Nee, want ik zit thuis mijn zonden te overdenken met Lit: “It's no surprise to me, I am my own worst enemy. So, every night and day, I kick the livin' shit out me.“ Oh, aha, uitgaan met Busta en Mariah: “Baby if you give it to me, I give it to you, I know what you want.” Nee, toch maar niet. Frankie helpt me meestal wel de goede kant op. “If a woman loves a man, he's a hero in her eyes. And that hero he can always be. If he, just realize. She can get worried, women do get worried, wearing that same chaffy dress. And when she's worried, try a little, tenderness.” Thanks Frank. Goed advies. Muziek voor de ziel dus.
© Dader.
In de vroege ochtend, al hout sprokkelend in de douw, stond ik oog in oog met de vijand. Ik met een stapel takjes in mijn handen en hij ook met een stapel takjes in zijn handen. Onze eerste reactie was stilstaan en observeren. Als hij zijn takjes liet vallen zou ik dat ook doen en zo snel mogelijk naar mijn veldmes grijpen, hem omduwen en zijn keel doorsnijden. Echter door de tropische warmte hallucineerde ik al bijna de details van het korte gevecht bij elkaar, inclusief de bloedspetters op mijn helm die zeker zouden opvallen als ik terug ging naar het kamp. Weer terug in de realiteit stonden we nog steeds aan de grond genageld en knikte de soldaat optimistisch naar me. Even was ik verrast toen er druppels op mijn helm vielen. “Water! Er was water ergens tussen de bladeren naar beneden gevallen.” Dit was al dagen niet gebeurd. “Zou het zijn gaan regenen?” Het water uit de rivier was niet drinkbaar en de voorraad was bijna op. Maar ja, als ik mijn takjes liet vallen om het water op te vangen, tja wat dan? En zo stond de verrader, de bloedhond, grijnzend naar me te kijken met zijn takjes stevig vast. Even dacht ik dat ik hem zag bewegen en inderdaad, stapje voor stapje liep hij voorzichtig weg. Toen hij bijna uit het zicht was verdwenen hoorde ik geritsel boven me en een stem: “Hey son, your helmet sounds funny when I pissed on it.” Ik gooide in een reflex alle takjes omhoog en greep snel mijn pistool en schoot alle zes kogels op de stem af. Vanuit de boom zag ik een grote zwarte vlek op me af komen en toen... niets meer. De soldaat van eerder kwam terug lopen en mompelde: “More wood, thanks.”
© Dader.
De hele dag liep ik al met een brandend gevoel van binnen. Sterker nog, ik voelde het verlangen van mijn hart bijna tot in mijn binnenzak, daar waar ik jou had zitten. Zorgzaamheid alom. Zou het goed met je gaan? Zou je je vervelen? Of erger... kreeg je wel genoeg lucht? Al dan niet te min... zou je me missen? Ik jou wel, enorm. Enorm miste ik jou en tegelijkertijd was dit een wens die uitkwam. Alleen op de fiets was een stuk sneller en afrekenen in de supermarkt ging zonder gedoe. Thuis plofte ik op de bank die geheel van mij was. Languit onderuit, met mijn jas op de stoel naast me. De telefoon rinkelde, net als de deurbel, niet. Nou ja, één keer, toen ik die pizza bestelde. Ik had geen enkele discussie te voeren over 'ongezond' of 'te duur'. Zelfs de stoere mannenprogramma's met, zoals jij zou zeggen, 'gelul over voetbal' waren nog nooit zo rustig te volgen geweest. Liefde, pure liefde ging er door me heen. De warmte omarmde me maar was ook verstikkend. In bed had ik alle ruimte, maar jouw kant van het bed was koud. Even voor het slapen vochten we niet om het laatste beetje tandpasta, want jij had dit keer aan een heel klein beetje meer dan genoeg. De leuke momenten die deze hele situatie te weeg bracht waren onvoorstelbaar maar toch voelde het als stiekem en een beetje raar. Ik had het zo graag gewild en nu het kon wou ik dat je weer normaal naast me lag, we ruzieden om de tandpasta en je zeurde over gezond eten en kwaliteitsprogramma's op de buis. Waarschijnlijk vond je dit ook zonde van de lucifers, maar ik heb je gewoon zo graag eens in dat doosje willen stoppen.
© Dader.
Souad draaide de auto links de meppelweg op. Achterin huilde haar acht jarige dochter Milou zachtjes en ineengekrompen om het verlies van de teckel. Haar twee jaar oudere broer Daan keek boos uit het raam. “Maar Fahra was gewoon oud jongens”, probeerde Souad haar dochter te kalmeren. Milou huilde alleen maar harder en Daan riep: ”Noem haar niet steeds Fahra, het was een hond en geen muis!”
“Daan! Sla niet zo'n toon aan tegen je moeder”, riep Robin de vader van het stel waarna hij zich naar Souad richtte en zei; “sla hier maar af schat”. “Maar dit is... oh.. aha, ik snap je plan” antwoordde ze en via de zichtenburglaan draaide ze de zinkwerf op. “Kijk eens waar we zijn Milou...”. “Dat helpt heus niet”, reageerde Daan sceptisch terwijl Souad de Lodgy tussen een blauwe Ford Focus en een zilvergrijs Mercedes busje in parkeerde. Daan vervolgde maar nu veel opgewekter; “Gaan we naar binnen? Ja, we gaan naar binnen bij de McDonald's. We gaan naar binnen, hè pap?”. “Ja Daan”, antwoordde Robin, “maar we gaan ons wel gedragen oké? Milou, kom op, stap ook eens uit”.
Na een hoop gemopper en gezeur over wie wat wou eten en drinken vond het viertal een tafeltje aan het raam. “Dus Daan, jij vind het met mooi gegaan zo”, brak Souad het ijs. Daan had net zijn mond vol hamburger maar knikte. “Doodgaan is stom”, zei Milou, “het zijn altijd de lieve kleine hondjes die doodgaan.” “Nee hoor Milou”, antwoordde Robin, “ook grote of gemene honden, dat gebeurd nou eenmaal.” “Maar het is niet eerlijk!” “Milou ik snap dat je boos bent maar eet even wat van je kipnuggets, anders worden ze koud” , zei Souad die duidelijk even genoeg had van al het gedoe rondom het laten inslapen van de hond, “kijk je hebt tijgertje bij je happy meal, wat leuk”. “Mam”, antwoordde Daan, “begin nou niet over tijgertje.” “oh, en waarom niet?” “omdat Milou er mee gepest wordt op school.” “gepest?” “ja, ze roepen steeds; Milou, Winnie de Poeh, Milou, Winnie de...” “Daan! Begin jij nu ook al?”, mengde Robin zich weer in het gesprek. “nou pap, ik vertelde alleen maar aan mama wat andere...” ”Milou mag leuk vinden wat ze wil,oké? En ik wordt ook wel eens gepest om mijn naam, daar moet je een beetje tegen kunnen maar ik wil niet dat je haar pest Daan.” “Dat deed die niet lieverd”, spong Souad er tussen, “maar wat zeg je nu, wordt jij ook gepest op school?” “Nee, niet op school maar op werk plagen ze me wel eens hoor.” ”Papa Robin is een robot spin”, zei Milou al lachend. Souad lachte mee, knipoogde naar haar man en nam een slok van haar milkshake. “Ja papa heeft van die hele enge lange harige poten en hij danst net als een robot”, vervolgde Milou, “en Daan... euh... kan op de gang gaan staan met een banaan in zijn oor, hahaha”. “Nou Milou”, reageerde Daan sacherijnig, “je moet geen grappen over mij maken.” “over wie dan”, vroeg Souad, “over mij? Dat lukt je toch niet.” “over ons worstenhondje?”, vulde Robin aan, “de farao met te kleine pootjes?”. Daan lachte. Eigenlijk vond hij de grappen over hun hond Farah niet kunnen maar papa vertelde ze altijd zo grappig. Voor hij het wist zat hij te lachen. Om de patatjes die naar de frietsaus marcheerde, om zijn zusje die tijgertje de halve McDonald's rond liet springen en om mama die gekke bekken trok als ze haar milkshake dronk. Souad en Robin keken elkaar aan met een blik in de ogen dat de missie geslaagd was.
Later in de auto kwam Milou nog een beetje meer los en begon ideeën te opperen hoe ze Farah zouden herdenken. Thuis aangekomen ging ze samen met Daan meteen aan de slag. Nog voor het eind van de middag hadden ze met wat gevonden stenen een kleine piramide gemaakt in de achtertuin. Een heuse graftombe voor de farao... euh... voor Farah.
© Dader.
Ik haatte mezelf maar toch deed ik het. Voor de kinderen, voor mijn vrouw, voor de boekhouder, maar niet voor mezelf. Mijn leven was ten einde . Nou ja, niet echt, maar zo voelde het vaak. Waarom ging het altijd maar door en door en door? Toen ik nog geen eigen baas was, was alles simpel. Heerlijk die routine. Beginnend aan de koffietafel met de krant en de collega's, en nu... Elke dag ging het circus maar door. Als ik binnenkwam waren de werknemers al aan het werk en als ik aan de koffietafel aanschoof keek iedereen me aan met een vragende blik. Ondernemer, dat ben ik, officieel gezien. In werkelijkheid doe ik dat al tijden niet. Of je moet er nog lol in hebben om iets nieuws op te zetten. Achttien jaar in het vak, maar na een jaar of vier á vijf waren de plannen op en het bedrijf stabiel. En toen naar de beurs. Wat leek dat een goed idee destijds en dat bleek het ook te zijn. Nu was ik niet meer dan een doorgeefluik geworden van de aandeelhouders. Aasgieren zijn het. De eerste twee jaar was dat prima. Ik had de touwtjes goed in handen en ongemerkt als een logisch gevolg hadden zij ze beet. Niet zo strak als ik had verwacht, dus het viel wel mee. Ik verdiende genoeg, bezat zelf ook aandelen én zolang alles liep ging het prima. Maar het loopt al zolang prima dat ik een soort lintjesknipper ben geworden. Ze herkennen me nog steeds als gezicht van het bedrijf maar..., maar... Ik krijg het niet mijn strot uit. Ik kan niet ongelukkig zijn. Ik leef toch mijn droom? Ik heb de auto, de boot, het vrijstaand huis, twee mooie kinderen en een hond. Oh, en ja, een lieve vrouw.
En zo slenterde ik af op de volgende meeting, net in pak met de herkenbare gele stropdas en de niet meer weg te poetsen rimpels op mijn gezicht. Daar gingen we weer. De taxichauffeur opende mijn deur. Ik stapte uit en liep het gebouw binnen. Ik vroeg de receptioniste naar de zaal, maar mijn afspraak onderschepte me. De lift in, tweede verdieping. Daar stonden we op een kale etage. Hier moest het dus gebeuren, het bedrijf van mijn zoon. Eerst zag ik er geen heil in, het leek zo klein, maar voor zijn IT plannen had hij maar weinig ruimte nodig vertelde hij mij. Ik sloot de deal en toen vroeg ik hem nog wat formele papieren te ondertekenen. Terug in de taxi werd ik gebeld of ik wel de juiste papieren aan hem had gegeven. Ik vroeg alleen of hij het wat vond en anders mocht hij ze verscheuren. Of k echt van mijn functie af wou, vroeg hij. Ja, maar alleen als we ruilen, antwoordde ik.
Nu ben ik weer ondernemer en het voelt heerlijk. Ok het verdiend geen zak, maar dat komt wel. Zo lang ik maar gelukkig ben en mijn eigen zaak weer kan runnen.
© Dader.
Het was drie uur 's middags. Op de hal en het schoolplein klonk een harde zoomtoon. “Eindelijk,” dacht ik, “lekker naar huis.” Kinderen stroomde als losgeslagen vee de gang op en de deur uit naar het schoolplein. Alleen Jules was aan het treuzelen. “Jules, ga je ook zo?” Jules knikte ja, maar deed nee. “Jules...,” zei ik nu met aandringende toon. “Juffrouw? Ik durf niet.”
“Je durft niet? Waarom durf je niet?”
“Mijn ouders zijn er niet en ik moet wachten op de oppas.”
Automatisch zei ik Jules dat we samen wel even zouden wachten, maar na zo'n kwartier was het schoolterrein zo goed als verlaten. “Ik bel je ouders wel even.”
“Juffrouw?” antwoordde Jules vragend, maar ik negeerde hem en liep naar binnen. Even kijken waar ik de lijst met telefoonnummers heb. Misschien het tweede laatje links? Na het zoeken tussen wat mapjes en losse papieren vond ik de lijst. J. & K. Holhuis, dat was het. De telefoon ging over.
“Karin Holhuis, met wie spreek ik?”
“Dag mevrouw Holhuis, met Marcha, Jules' juf. Jules is nog op school, kunt u hem komen ophalen?”
“Shit, dat zou de oppas doen, wij zitten op een tandartsenbijeenkomst in München, mevrouw...?”
“Marcha.”
“Juist... Marcha.”
“Is er iemand anders die Jules kan komen halen?”
“Ik ben bang van niet mevrouw, wij hadden alles met Marjolein besproken gisteren... Wacht ik zal haar wel even bellen.”
“Mooie boel,” dacht ik, “daar zit je ineens met een jochie van zeven.” Ik wou naar huis maar ook waren mijn collega's al weg. “Kunt u misschien afsluiten als u nog langer blijft?” In de deuropening stond Peter, de conciërge, met een sleutelbos in zijn handen. “Dag Jules,” zei hij, “ben jij nog hier?”
“Vooruit, geef maar dan,” zei ik, “wij moeten nog even wachten ben ik bang.” Jules liep richting de wc en ik ging zitten in de lerarenkamer. “Hopelijk bellen ze snel,” dacht ik, maar na 20 minuten wachten was ik het zat. Nogmaals belde ik het nummer maar er gebeurde niet veel aan de andere kant van de lijn. “Verdorie, kom op nou.” Licht geïrriteerd gooide ik de hoorn er weer op. Jules liep naar me toe en zei: “Juffrouw, u bent toch niet boos?” Ik antwoordde zo lief mogelijk: “Waarom zou ik dat zijn Jules?”
“Nou... gewoon”
“Houd je van ijs, Jules?” Jules knikte van ja, “Dan ga je maar even met mij mee.” Ik controleerde de lokalen en draaide ze op slot. Toen activeerde ik het alarm en trok de voordeur achter me dicht. “Kom Jules,” zei ik en we liepen richting het stadscentrum, waar ik woon. Na een stukje lopen werd Jules wat spraakzamer en was uitgelaten toen we bij de ijssalon drie bolletjes namen mét slagroom. Al ijs etend kwamen we langs het plein, waar een kermis stond. Omdat ik zelf een verzetje nodig had en met Jules opgescheept zat, zijn we een rondje gaan lopen en uiteindelijk zijn we in het reuzenrad én de zweefmolen geweest. Toen was het al weer tegen etenstijd en liepen we naar Jules huis. Ik wou zeker weten of er iemand thuis was, of niet. Aangekomen daar branden er lampen en bewoog er een schaduw door het huis. Al voor ik aan kon bellen ging de deur open en stormde er een meisje op Jules af. “Waar was je nou, joh? Ik was doodongerust man,” zei ze. Jules keek beschaamd en toen naar mij en gaf me een glimlach. “Ik ben zijn juf,” zei ik en schudde het meisje de hand, “jij bent Marjolein zeker?”
“Ja mevrouw.”
“Jules verwachtte je maar er kwam niemand om hem op te halen dus hebben we een wandelingetje gemaakt langs de kermis en een ijsje gegeten.”
“Zo, zo. Dus je durfde toch niet alleen Jules?”
“Niet alleen?”
“Ja, hij had gevraagd of hij alleen naar huis mocht lopen.”
Jules keek glimlachend naar me en zei: “Ik vind u een hele goede oppas, juffrouw!”
© Dader.
Peter zat het niet lekker. Eerst hadden ze hem vertelt dat hij na drieën wel naar huis zou kunnen en nu was het bijna drie uur en moest hij alsnog blijven. “Als het nou om iets nuttigs was geweest á lá maar blijven om het magazijn op te ruimen?” Hij zuchtte. “Waardeloze kutbaan heb ik toch ook,” dacht Peter. “In de winkel staan? Oké. De ramen lappen? Ook oké.” Zelfs de stellages met het servies afstoffen vond hij best maar het magazijn was één grote hoop stof met verdwaalde kopjes en borden van serviezen wat niet meer compleet was en wat ze waarschijnlijk toch ook nooit meer zouden verkopen. Joke, de domme doos die altijd onder deze klusjes uitkwam, stond aan de balie druk in gesprek met een man van rond de veertig, die ik én nog niet eerder had gezien en me ernstig van afvroeg of hij überhaupt wat zou gaan kopen. Krista liep op me af en vroeg of ik koffie wou zetten. Ik vroeg de bazin wat ze van de man vond. Zij antwoordde enkel dat ik teveel films keek en dat een klant een klant was. Ik begon die man steeds minder te mogen, maar dat kon ook door mijn inmiddels intense haat voor Joke komen. Door haar slap geouwehoer met 'leuke mannen' was ze zogenaamd altijd wel bezig met 'werken' waardoor ik op mijn kop kreeg als ik even niets stond te doen. Met tegenzin liep ik het keukentje in en zocht de koffie. Op het aanrecht stond een doos onderzetters van glas. Ze waren foeilelijk en hadden al een half jaar in de winkel gestaan maar natuurlijk waren ze niet verkocht. Nu mocht ik er een fijn plekje voor zoeken in het magazijn. Want stel dat we ze ergens nog kwijt aan zouden raken... “Ik dacht het niet.” Terwijl de koffie begon te pruttelen hoorde ik de zoemer van de deur. “Nóg een paar klanten,” dacht ik, “mooi excuus om de winkel weer in te gaan. Ik pakte de doos onderzetters met me mee en liep naar de deur richting de winkel. Ik keek door het spiegelglas en zag Joke nog steeds in gesprek met de man, totaal niet lettend op de andere mannen die schuin achter haar borden en bestek in een grote tas aan het stoppen waren. “Shit! Dat zag er niet goed uit.” Joke keek plots op naar de mannen en schrok met een gil toen ze weer naar de man voor haar keek. Deze had in de tussentijd een pistool getrokken en gericht op Joke. “Ja, geef nu ook je geld maar,” klonk het door de winkel. Joke bibberde als een rietje, maar begon toch, al dan niet vrij onhandig, de inhoud van de kassa in een tasje te stoppen. Voor een paar minuten had ik, als een blok beton, met open mond staan kijken naar het tafereel in de winkel. Toen ik me weer enigszins besefte wat er aan de hand was keek ik om me heen en zag dat ik nog steeds de doos onderzetters vast had. Voorzichtig en langzaam opende ik de deur op een grote kier en zette de doos ertussen zodat hij niet dichtviel. Ik pakte een onderzetter en mikte. Voordat iemand het door had vloog de onderzetter door de lucht en raakte de hand van de man met het pistool. De man zwiepte met zijn arm, schoot in schrik vlak over de hoofden van zijn handlangers en liet het pistool vallen op de toonbank. Joke schoof het snel van de toonbank zodat het aan haar kant op de grond viel. De mannen vluchten zo snel mogelijk weg behalve de man die geschoten had. Die zakte in één tegen de toonbank naar zijn hand grijpend waar een groot stuk glas van de onderzetter uitstak. Hij gilde om hulp. Ik rende naar de man toe om te voorkomen dat hij zou vluchten en Joke rende naar buiten en riep wat sterke mannen om hulp. Na een minuut of tien, die veel langer leek te duren, kwam de politie en de ambulance aan. Krista, die even een boodschap was wezen doen, kwam ook aan rennen. Na de situatieschets gehoord te hebben zei ze: “Zie je wel, die onderzetters kwamen toch nog van pas. Peter neem jij maar een paar dagen vrij, dan kan je bijkomen. Bedankt man.”
© Dader.
Verveeld staarde ik naar de televisie en zapte. Hij stond eerst op een pornokanaal maar daar wou ik even niet mee bezig zijn. De sneeuwhoogte, dat vond ik boeiender. Het was mijn motivatie vandaag. Morgen, als alles goed ging, kon ik er heen, fijn richting Oostenrijk. Nu nog even werken en dan zat ik al in de auto. Ik stak nog snel even een peuk op en vroeg één van de fluffmeisjes om me een proteïne shake te brengen. Terwijl de ander mijn ballen streelde en zacht met haar tong rondjes om mijn eikel draaide kreeg ik het goede nieuws binnen op teletekst. “Oh yeah!” dacht ik, morgen was een super goede dag om te skiën. Loops liep de badkamer uit en ging weer richting bed euh... richting set eigenlijk. De regisseur riep: “Nog twee minuten,” en ik probeerde terug te denken aan mijn ex-vrouw. Echte liefde was de beste drijfveer om die hormonen weer op gang te krijgen. Ze hadden daar ook wel pilletjes voor maar die weigerde ik. Aha, daar was mijn shake. Ik bedankte het meisje en dronk hem in twee teugen leeg, doofde mijn peuk en tikte het andere fluffmeisje op haar schouder. Het echte werk ging weer beginnen. Ik pakte het glijmiddel en druppelde wat in Jennifer haar anus.. De regisseur begon af te tellen en ik drukte mijn lul naar binnen. “Niet nadenken, gewoon doen,” dacht ik, “gewoon...”
“Ah... ja.. oh, wat lekker,” kreunde Jennifer Loops overdreven, niet geil, in de camera. Ik kreunde vrolijk mee en sloot mijn ogen. Voor me danste de vrouw die ooit de mijne was in het geilste lingeriesetje dat ik ooit gezien had. Ze wenkte me en fluisterde: “Kom je snel terug?” Ik deed mijn ogen open vlak voordat ik op springen stond. Jennifer liet mij uit haar glijden en draaide zich om om mijn warme zaad over haar borsten te voelen stromen. “Nog even volhouden,” dacht ik, “en dan echte witte piste.”
© Dader.
Rustig, kalm en een tikkeltje gereserveerd sta ik, met alle geduld van de wereld, te wachten bij de koffieautomaat van de supermarkt. De man voor me neemt de tijd, dus ik ook. De tijd heeft hier niets te zoeken. Wachtend hoe de automaat nu ook een beker met koffie voor mij vult, valt ze me in eens op. Rustig kwam ze aanlopen en trok geleidelijk mijn aandacht omdat ze in diezelfde langzaamheid producten bekeek in een vak op een paar meter afstand. Ze zag er evenwichtig uit. Schoenen die deden of ze ooit een laarsje waren geweest. Kleine omslagflapjes en een bescheiden hakje. Ze straalde rust uit maar ook elegantie. Een handtas met een lang hengsel dat nonchalant over haar schouder hing wat de indruk wekte bereisd te zijn vanwege de franjes maar toch rust uitstraalde. Zij hoefde nergens heen, heerlijk. Ik ook niet. Of trouwens... De koffie was klaar. Met de beker in mijn linkerhand draaide ik de kar, liep terug en hoopte stiekem toch nog even een glimp op te vangen van het gezichtje achter de lange donkere haren. Maar mijn lijstje stuurde mij van de koffieautomaat af richting de koekjes. Kaneelbiscuitjes sprongen mijn kar in. Ook al stond het niet op mijn lijstje werd ik richting het chocoladevak getrokken. Zij had ook datzelfde plan. In alle kalmte bekeek ze het schap en liep met een rustige pas een stukje verder. Ik pakte wel chocolade mee en zette mijn winkelkar net ietsje verder dan waar zij stond. Toen ik weer door liep was zij al weer weg. Ik ging de hoek om en liep langs de vleeswaren, de kaas en de boter ondertussen opzij kijkend in de gangen of ik niet iets vergat. Ik was haar voorbij gelopen zag ik en eigenlijk vond ik dat wel jammer. Volgende halte was de diepvries. Ik liep snel verder. Alleen nog kipfilet en brood. Richting het vleesvak ving ik weer een glimp op. Ze liep richting kassa. Ok, niets aan de hand. Bij het vlees nam ik de tijd en maakte nog een rondje bij de groente en fruit afdeling. Laatste halte voor de kassa; het brood. Bijna vergeten. Ik liep naar het uiterste hoekje om onderaan een waldkorn brood te pakken en keek tegen de achterkant van de soort van laarsjes aan die ik eerder had gezien. “Shit,” dacht ik, “dadelijk denkt ze dat ik haar volg.” Meteen maar aansluiten in de rij. Ze liep me voorbij en ging in een rij staan die plots heel kort werd. Nu moest ik wel achter haar aansluiten anders was het stom. Alsof ik het vervelend vond om achter haar in de rij te staan. Ok, winkelwagencheck, had ik alles? Er lag een flinke berg aan boodschappen die ik op de band moest zetten. Toen keek ik naar haar boodschappen. Drie stuks maar; keelpastilles, vitaminewater en nog iets wat ik me niet meer kan herinneren. Ze rekende af en liep weg terwijl ik voorlopig nog aan het inpakken was. Boven aan de roltrap keek ik nog even rond om een glimp van haar op te vangen. Ze was verdwenen, maar dat gaf niet. We hadden heerlijk samen boodschappen gedaan.
© Dader.